Tuin en omsluiting
Wanneer nomadenstammen in de oudheid hun zwerversbestaan ophieven en zich min of meer op vaste woonplaatsen gingen vestigen, werd een stukje bos in de omgeving van de vestigingsplaats gekapt om er een woning van te bouwen. Dit opgemaakt terrein werd zeer oppervlakkig bewerkt. Enkele voedingsgewassen, afkomstig van in het wild verzamelde zaden, werden verbouwd. Om dit stukje grond te beschermen tegen wild, zette men er een dichte, stekelige beplanting omheen. Speciaal in de deltagebieden, waar ons oude land ook toe behoorde, ging men van wilgentenen een omheining vlechten.
Deze omheining noemde men ‘tun’ of ‘tuin’. Later werd de naam van de omsluiting overgebracht op het omsloten terrein.
Door zijn afgeslotenheid suggereerde de tuin dan ook geborgenheid, veiligheid, ongeschondenheid en individualiteit. In de middeleeuwse symboliek werd de tuin als “hortus conclusus” een symbool voor Maria.
Veel van wat men zich vanaf de late middeleeuwen tot en met de 18e eeuw bij een tuin voorstelde, wordt beschreven in de etymologie van het woord. “Tuin” is verwant aan het Oudgermaanse tun en het Duitse Zaun, beide zijn woorden die hek (haag, schutting) betekenen.
Het werkwoord “omtuinen” betekent ‘een stuk grond afscheiden met een hek of haag’, en een door wallen en grachten omsloten stad heet in het Engels dan weer “Town”. Daaruit kan men afleiden dat “tuin” zowel verwijst naar het hek zelf, maar ook naar de ruimte die binnen de omheining ontstaat: het terrein dat nu nog altijd de tuin wordt genoemd.
De betekenis van het woord “tuin” is universeel. Ook het Franse “jardin” en het Engelse “garden” en het verwante “gaard” betekenen “hek” of “omheinde ruimte”. De woorden “hof” of “park” verwijzen dan weer naar een ruimte die werd afgesloten van de buitenwereld door middel van een afscheiding.
Een tuin is dus eigenlijk een kleinere of grotere plek, die naar buiten toe is afgeschermd door een hek, haag of muur om daarmee langs binnen veiligheid en beslotenheid te suggereren.
Maak jouw eigen website met JouwWeb